Praktijkonderzoek

4.1 De inhoud van het onderzoek

 

Mijn onderzoeksresultaten komen voort uit mijn lespraktijk in Nederland, het werken met mijn muziektheatergroep Band Beeld en mijn lespraktijk in Bolivia. Ik heb tijdens deze lessen onderzoek gedaan door te experimenteren met diverse vormen van muziek aanbieden, gebarensongs schrijven, deze vormgeven en instuderen, en werken met ritme. Hierbij heb ik geen data verzameld in de vorm van cijfers of procenten. Mijn uitkomsten zijn gebaseerd op wat ik tijdens de repetities en het creatieve proces met Band Beeld en tijdens lesgeven aan dove leerlingen heb ervaren.

 

De resultaten van het onderzoek en het ontwikkelingsproces heb ik voor deze scriptie visueel gemaakt op Youtube. Op het kanaal wat ik heb geopend staan video’s met beeldmateriaal van mijn stage in Bolivia en het werk met Band Beeld. Verder zal ik in de toekomst ander materiaal en nieuwe gebarensongs plaatsen. Het kanaal is bereikbaar via de link:

 

www.youtube.com/user/EstherSegers

 

Lesgeven

 

Op het Auris College te Utrecht heb ik lesgegeven aan de enige klas met dove en slechthorende leerlingen. Ik heb in mijn lessen alle aspecten van muziek aan de orde laten komen: het spelen, het componeren, het luisteren, de theorie etc. In principe heb ik met deze leerlingen hetzelfde gedaan als wat ik met andere klassen ook deed aangezien de leerlingen allemaal een goed hoortoestel hadden of een CI.

 

In Bolivia op de school Huascar Cajias was de situatie anders dan in Nederland. Het grootste deel van de leerlingen die ik daar lesgaf was volledig doof en gehoorappartatuur was daar eerder uitzondering dan regel. Daardoor kon mijn manier van lesgeven niet hetzelfde zijn als die in Nederland. Ik heb mijn lessen het eerste half jaar voor mijzelf ingedeeld in diverse thema’s waarin in elke keer het accent legde op een bepaald element wat ik wilde onderzoeken. Het eerste thema was het thema ‘Geluid waarnemen en gewenning’, het tweede ‘Ritme en bodypercussie’, het derde ‘Combineren van ritme en gebarentaal’, het vierde ‘Componeren’. Het tweede half jaar heb ik me gericht op enerzijds notaties van muziek leren interpreteren (grafische notatie en noten-lezen) en anderszijds op het aanleren van gebarensongs die ik geschreven had in combinatie met de ritmes.

 

Songwriting

 

Bij het werken met Band Beeld ben ik de grenzen van muziek, dans en theater gaan opzoeken. Ik heb samen met de 4 andere spelers ge-experimenteerd met het omzetten van de muzikale elementen in muzikaal beeld. Daarbij zijn diverse vormen gebruikt. In totaal hebben we drie volledige nummers geschreven. We werkten thematisch, dat wil zeggen dat we van tevoren een thema hebben vastgelegd van waaruit we de inspiratie haalden voor de opbouw, de vorm, de gebaren, de expressie, de ritmes etc. We hebben ons hierbij gericht op een publiek van doven en horenden. Daarom hebben we niet alleen NGT gebruikt  maar ook universele gebaren, dans en theater.

 

In de tijd dat ik in Bolivia was heb ik samengewerkt met een dove jongen bij het schrijven van mijn songs in gebarentaal. Daarvoor had ik twee redenen: de eerste reden was dat hij uiteraard een veel groter vocabulair aan gebaren had dan dat ik en de tweede reden was dat hij de dovencultuur veel beter kende waardoor hij beter kon inschatten of een bepaalde combinatie van gebaren in een song door doven mooi of interessant gevonden zou worden of niet. We hebben nagedacht over welke thema’s we de songs konden schrijven, wat leeft in de dovenwereld, wat belangrijk is voor doven in een song.

 

4.2 De uitkomsten van het onderzoek

 

Tijdens het onderzoek en het werken met dove kinderen, heb ik veel inzicht gekregen in hoe het geven van muziekles aan doven werkt. In het volgende deel van deze scriptie wil ik deze inzichten delen aan de hand van theoretische uitleg en praktische voorbeelden en oefeningen die ik voor een groot deel met mijn leerlingen gedaan heb.

 

Alle begin..

 

Voor veel dove leerlingen die voor het eerst muziekles krijgen is het niet vanzelfsprekend om muziek te maken. Ze leven dan wel in een wereld vol geluiden en gevoelde geluiden maar ze hebben vaak nog nooit ervaren dat die geluiden een ordening hebben, betekenis hebben en vooral ook dat zijzelf die orde en betekenis kunnen scheppen in die geluiden. Het is voor hen nieuw dat er een oneindige variatie aan geluiden bestaat en dat je die kunt voelen.

 

Daarom moet er bij het geven van muziekles veel aandacht besteed worden aan de meest basale elementen van muziek. Elk klein elementje wat voor horenden misschien een vanzelfsprekendheid is, is voor dove leerlingen een hele ontdekking. Bij het geven van muziekles aan doven moet de leerkracht zich heel goed weten te verplaatsen in hun wereld om goed en effectief les te kunnen geven. Belangrijk is te beseffen dat dove leerlingen erg gevoelig zijn voor trillingen en dat het luisteren van muziek niet om het volume gaat dan wel om het leren voelen en interpreteren van wat er gevoeld wordt. Muziek met een te hard volume of harde slagen op een trom kunnen juist pijn veroorzaken en een negatieve ervaring voor de dove leerling. Het is te vergelijken met een vreemde taal: hoe hard je ook in het chinees tegen iemand schreeuwt die geen chinees spreekt, hij zal je niet verstaan. Er is goede instructie van de taal, die muziek heet, nodig en een bewustwording van hoe de klanken en trillingen te voelen en hoe deze geïnterpreteerd kunnen worden.

 

Multisensorieel

 

Muziek is multisensorieel te noemen. Dat betekent dat muziek wordt ervaren middels diverse zintuigen die bij het maken of luisteren van muziek op hetzelfde moment prikkels ontvangen. We luisteren naar een muziekstuk niet alleen met onze oren. Zoals eerder reeds gezegd door Evelyn Glennie: Muziek alleen horen met onze oren is hetzelfde als het eten van voedsel zonder de smaak te proeven. En zeker bij het maken van muziek gebruiken we niet alleen onze oren.

 

De mens is in het bezit van 5 zintuigen: het gehoor, het gezichtsvermogen, de tast, de reuk en de smaak. We nemen via deze zintuigen waar op vier verschillende manieren: auditief, visueel, tactiel en kinesthetisch. Bij het waarnemen van muziek spelen deze vier manieren op hetzelfde tijdstip een rol: we horen de klanken, we zien ons instrument, de noten, de dirigent, de andere musici, we voelen de klanken (vaak onbewust) in ons lichaam (de bas, de drums en soms ook andere tonen) en het instrument in onze vingers, en we bewegen ons lichaam om de muziek te kunnen voortbrengen tijdens het bespelen van ons instrument. Zelfs als we luisteren naar muziek spelen deze vier soorten waarneming alle vier een rol: we horen de klanken, we zien de musici, we voelen de trillingen en we bewegen mee op de muziek (innerlijk of ook daadwerkelijk). We zijn met al onze zintuigen verbonden aan de muziek. We staan er lang niet altijd bij stil maar muziek is vaak veel meer multisensorieel dan we denken.

 

Als een van deze zintuiglijke waarnemingsmanieren, in het kader van deze scriptie dus de auditieve manier, niet volledig of helemaal niet functioneert, dan blijven er nog drie vormen van waarnemen over. Het feit daargelaten dat veel doven nog wel hoorresten hebben en bepaalde klankfrequenties en klanksterktes wel kunnen waarnemen via de auditieve weg, wil ik in dit hoofdstuk mij slechts richten op het visuele, het tactiele en het kinesthetische ervaren van muziek.

 

De muzikale elementen die muziek bevat zoals ritme, melodie, harmonie, tempo, maat/puls, timbre, dynamiek en vorm, zijn bij het maken van muziek een onlosmakelijk geheel. Het afzonderlijk behandelen van deze elementen zou tekort doen aan het idee van de volwaardig muzikale ervaring. Een melodie kan niet zonder een ritme, een ritme kan niet zonder een puls, een harmonie vormt de basis voor een melodie en de manier waarop al deze elementen samengevoegd zijn bepaalt welke expressie en gevoelswaarde de muziek heeft. Zo is alles in muziek met elkaar verweven. Vandaar dat ik hieronder het beantwoorden van de vraag hoe ‘muziek toegankelijk  te maken voor doven’ zal uitsplitsen in drie onderdelen: muziek via tactiele, visuele en kinesthetische waarneming.

 

Twee soorten voelen

 

In deze scriptie wil ik in elk geval de twee manieren van gevoelswaarneming namelijk ‘tactiel voelen’ en ‘kinesthetisch voelen’ onderscheiden.

 

Tactiel voelen heeft te maken met puur het waarnemen van de trillingen zoals toonduur (ritmes),  toonsterkte en toonhoogte. Het is het ontvangen van de muziek, nog zonder daar iets mee te doen of op te reageren. Het gaat bij tactiel voelen om het ontdekken van de structuren, het voelen van de toetsen van een piano of het vel van een trommel, het ontdekken van het verschil in klank van diverse instrumenten, het voelen van de plek in het lichaam waar een bepaalde toonfrequentie zich manifesteert. Tactiel voelen betekent ontvangend voelen, en voelend leren begrijpen wat de signalen en prikkels betekenen die waargenomen worden. Tactiel voelen gaat om het gevoel op de huid en in het lijf maar gaat nog niet zo diep dat het de spieren en de botten in actie brengt.

 

Kinesthetisch voelen gaat om het voelen van kracht en posities van de spieren en in de botten bij het maken van een beweging. Het is het omzetten van een idee of gedachte naar beweging. Kinesthetisch voelen is de beweging van de hand die nodig is om een trommel te bespelen, een klank voort te brengen op de piano, een ademhaling en gebruik van de stembanden om een geluid te doen ontstaan middels de stem etc.  Het is niet alleen het moment van de slag op het trommelvel maar ook de gehele armbeweging van de stok naar het vel toe en het moment van het bewegen van de stok van het vel af. Kinesthetisch voelen is de bewustwording van de beweging van en in ons lichaam, een motorisch en actief voelen.

 

Hierbij moet opgemerkt worden dat de diverse soorten van waarnemen niet op zichzelf staan en in muziek nooit los gezien kunnen worden. Het is altijd een geheel. In dit hoofdstuk zal ik de diverse mogelijkheden om muziek waar te nemen apart behandelen maar in de realiteit van de lespraktijk zullen deze vormen van waarnemen alledrie in mindere of meerdere mate aanwezig zijn.

 

Ik heb de drie vormen van waarnemen afzonderlijk behandeld omdat het belangrijk zich bewust te worden van de mogelijkheden om een muzikaal begrip uit te leggen en te laten ervaren. Soms zal het nodig zijn voor het begrijpen van een bepaald begrip te focussen op één van de vormen van waarnemen. Soms kan het zo zijn dat een element meteen tactiel, kinesthetisch en visueel wordt aangeboden en dat later eventueel één of twee van de waarnemingsvormen wordt weggelaten om een bepaald accent te leggen.

 

4.3 Muziek via tactiele waarneming

 

Tactiele waarneming vindt plaats via het grootste orgaan en zintuig wat de mens rijk is namelijk via de huid. Horenden nemen bij het luisteren naar muziek ook vaak fysieke trillingen waar, met name de laagste tonen. Dit tactiel ervaren van muziek kan uitgebreid worden naar de hogere frequenties die ook in het lichaam gevoeld kunnen worden als trillingen. Dove mensen zijn over het algemeen gevoeliger voor deze trillingen dan horenden.

 

Geluid en stilte

 

De basis van muziek is geluid en geluid bestaan uit trillingen van de lucht. Voordat er ook maar iets kan ontstaan wat muziek heet, moet er eerst het verschil waargenomen worden tussen het moment dat er geluid klinkt en wanneer dat niet het geval is. Een bewustwording en een erkenning van klank en trilling is het meest fundamenteel voor muziek en ook al zijn horenden zich daar vaak nauwelijks van bewust, omdat het zo’n vanzelfsprekendheid is. Voor doven is dit echter van fundamenteel belang. In het dagelijks leven zijn er constant trillingen om doven heen. Lang niet al die trillingen worden bewust meegemaakt en vaak wordt er alleen bewust gebruik gemaakt van geluid of trillingen als er de aandacht gevraagd wordt van iemand door op de grond te stampen of te schreeuwen. Het bewust ordenen van geluid en stilte is iets wat voor doven vaak een nieuw inzicht oplevert en hen bewust maakt van het feit dat de klanken en trillingen van muziek een bewuste keuze zijn en betekenis hebben.

 

Gebruik bij de oefeningen die dienen ter bewustwording van geluid en stilte in eerste instantie niet de standaard manieren die de leerlingen zelf al gebruiken zoals stampen, maar gebruik instrumenten. Dit om de scheidslijn te trekken tussen functioneel geluid en muziek, wat in feite artistiek geluid is, met een heel ander doel.

 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Zorg voor een omgeving waarin de geluiden en trillingen van de buitenwereld tot een minimum beperkt is zodat er geen verwarring ontstaat tussen welke trillingen de bedoeling zijn en welke van buitenaf komen want dat is moeilijk te onderscheiden voor doven.

 Neem een instrument dat goed voelbaar is in de ruimte; een piano, een grote trom of iets dergelijks. Tevens moet het een instrument zijn waarop voldoende verschil in dynamiek te maken is. Als het mogelijk is; kies een ruimte met een houten vloer.

Laat de leerlingen aangeven wanneer er geluid klinkt door middel van het opsteken van hun hand en vraag hen hun hand naar beneden te doen als er geen geluid klinkt.

 Deze oefening kan uitgebreid worden door verschillende instrumenten te gebruiken waarbij de linkerhand één instrument vertegenwoordigt en de rechterhand een ander instrument.

 Laat de leerlingen het instrument voelen en hoe de klank voelt en laat ze ook de stilte voelen die er is als er niet gespeeld wordt. In het begin zal het goed zijn dat de leerling kunnen zien dat er gespeeld wordt. Maar uiteindelijk is het de bedoeling dat de leerlingen zich bewust worden van de klank door deze te voelen.

 Vraag de leerlingen zich om te draaien of speel zo dat zij niet kunnen zien of er gespeeld wordt of niet. Zodoende zullen zij volledig op hun gevoel moeten afgaan en blijft het visuele even buiten beschouwing.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Een speelse aanvulling op deze oefeningen is de welbekende stoelendans. Het verschil tussen stilte en geluid is hier het belangrijkste element van het spel. Het competitie element hierin wordt over het algemeen als erg leuk ervaren. Zorg er echter wel voor dat het feit dat de leerlingen rond de stoelen lopen niet ten koste gaat van de mogelijkheid tot waarnemen. Dat wil zeggen: als het instrument waarop gespeeld wordt tijdens het lopen nog goed voelbaar is er geen probleem. Mocht dat niet zo zijn, verzin dan een variatie op de stoelendans waarbij op de grond gezeten kan worden (bijvoorbeeld met het doorgeven van iets of een beweging met de handen) zodat de concentratie op het geluid niet verloren gaat maar toch het competitie-element erin blijft.

 

Het komt vaak voor dat leerlingen niet voor zichzelf blijven voelen en afgaan op wat ze hun klasgenoten zien doen. Een oplossing zou zijn dat de leerlingen hun ogen sluiten maar hiermee moet voorzichtig omgesprongen worden aangezien dat best eng kan zijn voor doven omdat dit voor hen hun enige manier is van controle houden over en communiceren met hun omgeving. Wees hiermee erg voorzichtig, vaak brengt het meer spanning en onrust met zich mee dan dat het de oefening ten goede komt.

 

Een toon kan kort duren, lang duren, wegsterven of aanhouden. Een klank heeft een begin en een einde. De leerlingen zullen dit goed kunnen voelen en zich bewustworden van de duur van een toon. Het wegsterven van een klank kan secondenlang duren en hoe bewuster en gevoeliger de leerlingen worden hiervoor, des te langer ze de toon zullen kunnen blijven volgen tot de laatste zachte trillingen. Instrumenten die hiervoor heel geschikt zijn zoals bijvoorbeeld een gong of de toms van een drumstel maar ook de piano met pedaalgebruik, zijn een must bij de uitleg en ervaring hiervan.

 -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Het beste zou zijn als er in het begin vooral geoefend kan worden met de piano omdat daar de klanken het makkelijkst te voelen zijn en de toonduur met het pedaal beïnvloed kan worden.

Vraag de leerlingen hun handen op de klankkast te leggen en speel een toon met pedaal. Laat de toon volledig uitklinken of demp hem na een tijdje zachtjes met het pedaal (als het te abrupt gaat, voelen de leerlingen dat namelijk ook aan de piano!). Voel eerst klassikaal met de leerlingen hoelang de toon duurt en geef hen genoeg tijd om te voelen hoe lang het eigenlijk duurt voor de toon weg is en maak hen bewust van de steeds zachter wordende trillingen.

Hiervoor is veel concentratie nodig dus zorg voor een rustige sfeer in de klas waardoor dat mogelijk is.

Vraag de leerlingen om nu zelf hun handen van de piano af te halen of een ander sein te geven als ze de toon niet meer voelen. Wissel lage en hoge, sterke en zachte tonen af.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Puls

 

 Aan de basis van muziek ligt de puls, de hartslag van de muziek. Iedereen heeft een hartslag die voelbaar is in de borstkas en in de slagaders van ons lichaam. Zonder een hartslag is er geen leven, zonder een puls is er geen muziek. Uiteraard is een regelmatige puls nog geen muziek, ook al is het een belangrijk onderdeel van muziek. Het werken aan het ontwikkelen van het voelen van een regelmatige puls is ook geen onderdeel wat op zichzelf staat en is ook niet interessant genoeg om daarmee alleen een hele les te vullen. Het geldt als een bouwsteen en opstapje naar het werken met de andere muzikale elementen.

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Zorg voor een rustige omgeving met weinig visuele afleiding en laat de leerlingen in een confortable houding zitten.

 Vraag de leerlingen hun polsslag op te zoeken en controleer of ze deze daadwerkelijk voelen. Maak duidelijk hoe ze hun polsslag vinden door middel van visueel materiaal.

 Leg de begrippen ‘regelmatig’ en ‘onregelmatig’ uit ondersteund door visueel materiaal en koppel dat terug op de puls van de hartslag.

 Laat de leerlingen diverse pulsen horen en voelen in verschillende tempi. De leerlingen zullen snelle en langzame pulsen. Ze kunnen voelen of een puls regelmatig is of onregelmatig. Let op dat de pulsen tijdens de oefening goed voelbaar zijn en dat er geen ruis is wat betreft de trillingen (niet lopen tijdens deze oefening!)

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Accenten   

 

Het geheel wordt natuurlijk echt interessant als de pulsen ook betekenis en functie gaan krijgen en dat gebeurt als er accenten in worden aangebracht. Sommige pulsen worden belangrijker en zwaarder dan andere door het accent wat ze krijgen. Direct hieraan verbonden zijn de termen maat en maatsoorten. Begin met voorbeelden van een twee- of driedelige maatsoort maar in een later stadium is dit uit te breiden naar de samengestelde en onregelmatige maatsoorten. Ook dit concept is eenvoudig visueel uit te leggen en direct te koppelen aan wat de leerlingen zelf kunnen voelen in de muziek.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Laat de leerlingen eerst een aantal maten de maatsoort voelen. Speel daarna een kort ritme eenmalig erdoorheen. Laat de puls in de maat doorlopen. Herhaal het ritme. Laat de leerlingen aangeven hoe vaak ze het ritme hebben gehoord/gevoeld.

 Als de leerlingen hebben begrepen wat het verschil is  tussen de maat en het ritme, speel dan verschillende ritmes en laat de leerlingen aangeven hoeveel verschillende ritmes ze hebben gehoord en hoe vaak.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Dynamiek

 

Met het geven van accenten in de puls en het ontdekken van de maatsoorten, komen de begrippen sterk en zacht aan bod. De eerste tel van de maat is sterk en het eventuele nevenaccent is minder sterk terwijl de andere tellen zacht klinken. Bij het laten voelen van sterk en zacht en de dynamiek die daarbij mogelijk is, is het noodzakelijk de grenzen aan te geven. Bij zacht (ppp) is dat niet zo’n probleem, dit is een kwestie van trainen van het voelen van ook de zachtste klanken maar bij zeer sterk kunnen problemen optreden aangezien dit voor sommige leerlingen niet prettig is en pijn kan doen aan het gehoor of schrikreacties kan opleveren. De leerlingen zijn namelijk gewend om op heftige plotselinge trillingen te reageren met een schrikreactie omdat er dan meestal iets onverwachts gebeurt. Ga maar na: een deur die hard dichtklapt, een claxon van een vrachtwagen die langsrijdt, iets dat plotseling valt. Het is belangrijk zich hiervan bewust te zijn en juist voorzichtig te zijn met de sterkte van de klanken, zeker in het begin. Als de leerlingen meer gewend zijn aan de sterke klanken, kan er sterker gespeeld worden, maar eerst moet er het vertrouwen opgebouwd worden en negatieve ervaringen vermeden worden.

 


 Toen Fernando met een enorme klap de drumstok op het vel liet neerkomen, waren zijn mede-klasgenoten niet blij. Ze gebaarden driftig dat hij moest stoppen: ‘Het doet pijn’ gebaarde Sandra. ‘Pestkop! Stoppen!’ gebaarde Lydia. ‘Juf, hij zit ons te pesten!’ Fernando zelf had er geen probleem mee en als ik de stokken niet had afgepakt had hij nog een nummertje weggegeven. Na een paar weken echter, toen de klas crescendi aan het oefenen was, bereikten we waarschijnlijk hetzelfe volume. Het verbaasde mij in eerste instantie dat er niet geprotesteerd werd want het tegendeel was waar: Sandra en Lydia speelden net zo hard mee, ook in de Forte en Fortissimo-gedeelten en hadden er zelfs plezier in. In de afgelopen weken hadden ze geleerd dat ze niet hoefden te schrikken van geluiden met dit volume binnen de muziekles.


Dynamiek is een element wat goed te voelen is en iets wat in mijn lespraktijk erg bleek aan te slaan. Crescendi en decresceni, terrassendynamiek, van ppp tot fff. Met de leerlingen samen moet de docent zoeken naar wat het allerzachtst is wat ze kunnen voelen en ze langzaam laten wennen aan de sterker wordende klank tot een volume wat voor hen prettig voelt. Hierbij kunnen verschillende vormen worden gebruikt en het kan uiteraard toegepast worden op en gecombineerd met andere elementen van muziek zoals puls, maatsoorten, diverse instrumenten, ritme, toonhoogte etc.

 

Ritme

Het verschil tussen puls, maatsoorten en ritme voelen en het kunnen benoemen hiervan is iets waar voldoende aandacht aan zal moeten worden besteed omdat deze begrippen vaak door elkaar gebruikt worden en het onderscheid lastiger te voelen is. Bij het voelen van ritme moet eerst de puls en de maat goed gevoeld worden dus worden er op hetzelfde moment twee dingen tegelijk gevraagd om te voelen. Bij ritme voelen ontkom je bijna niet aan de kinesthetische waarneming die ervoor zorgt dat de maat en het ritme samen gevoeld kunnen worden.

 

Om de leerlingen bewust te maken van het verschil tussen ritme en maat kan de docent diverse ritmes laten horen en de leerlingen laten voelen hoe de verschillende ritmes zich verhouden tot de maat. De leerlingen kunnen het verschil voelen tussen de diverse ritmes en het gevoel voor de verschillende maatsoorten in de context van ritme begrijpen.

 


Laat de leerlingen in eerste instantie een puls, maatsoort of ritme horen en voelen op een slaginstrument waarbij de dynamiek verandert en laat hen aangeven of het sterker of zachter wordt. Let hierbij op dat het tempo gelijk blijft!

Varieer met instrumenten en toonhoogtes zodat de leerlingen ook leren dat een hogere toon niet zachter klinkt dan een lage toon maar dat dat ligt aan de mate waarin die te voelen is en waar die gevoeld wordt in het lichaam. Een hoge toon kan ook sterk klinken en crescendi en decrescendi maken.

Later kan het percussie-element worden losgelaten en kan er overgegaan worden naar bijvoorbeeld blaasinstrumenten, strijkinstrumenten en het luisteren naar cd’s met muziek waarin veel extreme dynamiek voorkomt.


Toonhoogte

 

Zoals Evelyn Glennie uitlegt in de film ‘Touch the sound’ kunnen mensen toonhoogtes voelen op verschillende plaatsen in het lichaam. Lage frequenties zijn te voelen op andere plekken in het lichaam dan hoge frequenties. Er is veel oefening en een hoge mate van gevoeligheid en concentratie voor nodig om uiteindelijk zelfs grote en kleine secundes te kunnen onderscheiden, maar het is mogelijk. Het zal in eerste instantie niet het makkelijkste thema zijn om te behandelen met dove leerlingen. Mijn ervaring is dat sommige dove leerlingen die in eerste instantie geen verschil voelen tussen hoge en lage frequenties, zich aanvankelijk gefrustreerd voelen en denken dat ze het niet kunnen. Het is ook een onderdeel van de muziek voor doven wat veel van de leerlingen kan eisen. Ik vermoed dat de gevoeligheid voor hoge en lage tonen ook niet bij elke leerling helemaal gelijk ontwikkeld wordt. Maar zoals ook in een klas met horende kinderen het gevoel voor zuiverheid en besef van toonhoogte niet bij elke leerling op gelijk niveau ontwikkeld is, is dit ook het geval bij een klas dove kinderen.

 


Naast intervallen kan er ook gewerkt worden met toonladders en kan het gecombineerd worden met de reeds opgedane kennis van ritme en maat. Er kan bijvoorbeeld een bepaald ritme wat de leerlingen kennen gespeeld worden op een lage toonhoogte en op een hoge toonhoogte. Vraag de leerlingen aan te geven welk ritme op hoog en welk ritme laag gespeeld werd.

Er zijn met toonhoogte en ritme enorm veel variaties te bedenken om te oefenen. Belangrijk is dat het voelen hierbij voorop staat! Het ontdekken van het verschil in trillingen bij hoge en lage frequenties is iets wat veel tijd kost en veel oefening. Daarom is het van belang dat er genoeg variatie wordt aangebracht in de oefeningen en hier creatief mee wordt omgegaan in de vorm van spelletjes, quizen etc!


 

In elk geval moeten er bij het behandelen van het onderwerp toonhoogte zeer kleine stapjes genomen worden. Dit houdt in dat in eerste instantie vooral met extremen gewerkt moet worden: hele lage tonen en hele hoge tonen. Bij het werken met toonhoogte is een instrument als de piano of het orgel ideaal. Het heeft voldoende volume en klankkast voor de leerlingen om de trillingen goed te kunnen voelen.

 


Laat in het begin de leerlingen de de klankkast van de piano aanraken met hun handen of met hun rug bij de uitleg en bij het doen van oefeningen om toonhoogte te voelen.

Maak in het begin de intervallen tussen de hoge en lage tonen extreem groot, daarna groter dan een octaaf en pas later binnen een octaaf. Laat de leerlingen aangeven welke toon van een interval de laagste is. Maak geleidelijk de intervallen kleiner. Het is mogelijk dat de leerlingen na veel training zelfs grote en kleine secundes kunnen onderscheiden!

Vraag aan de leerlingen of ze kunnen aangeven waar in hun lichaam ze de klanken voelen en maak ze hierdoor bewust van de functie van hun gehele lichaam als luisterend orgaan bij het voelen van toonhoogte. (Belangrijk is om te benadrukken dat deze delen van het lichaam die de trilling ervaren bij het leren voelen van een bepaalde toonhoogte, niet voor iedereen hetzelfde zijn.)


 

Klankkleur

 

Verschillende instrumenten hebben allemaal een verschillend uiterlijk maar ook allemaal een verschillende klankkleur. Dove leerlingen gaan in eerste instantie af op het uiterlijk van een instrument. Nu is het een hele uitdaging om hen te laten voelen dat ook de klank verschillend is. Aangezien niet alle instrumenten aangeraakt kunnen worden bij het bespelen zoals dat het geval is bij de piano, zal er bij sommige instrumenten een andere oplossing gezocht moeten worden. Bij slaginstrumenten kan de trilling gevoeld worden via de vloer maar bij bijvoorbeeld een fluit, saxofoon of viool wordt dat lastiger. In die gevallen kan het instrument bespeeld worden vlakbij het lichaam (bijvoorbeeld vlakbij de rug ter hoogte van de schouderbladen) of kan er een oplossing bedacht worden met elekrische versterking of een klankkast of membraan wat de trillingen opvangt en doorgeeft en waar de leerlingen hun handen op kunnen leggen.

 

Evelyn Glennie heeft het in haar lezing over muziek beluisteren met je hele lijf, waarin zij beschrijft hoe zij haar handen op de muren van het klaslokaal legde om de trillingen te kunnen voelen. De leerlingen kunnen leren over de onderverdeling van de instrumenten in slaginstrumenten, blaasinstrumenten, strijk-instrumenten etc. Ze kunnen de verschillen voelen tussen trillingen die specifiek zijn per groep maar ook de onderlinge instrumenten in de groepen onderscheiden. Verschil voelen tussen viool en altviool of klarinet en hobo zal een hele opgave zijn maar met de tijd zullen de leerlingen het niveau van voelen uitbreiden en zou het zeker kunnen dat ze ook deze instrumenten op trilling van elkaar kunnen onderscheiden.

 


Bij deze oefeningen is het belangrijk het visuele buiten beschouwing te laten en puur de leerlingen de klankkleur te laten voelen door trillingen.

Begin met een beperkt aantal instrumenten: neem bijvoorbeeld 1 instrument uit de slaginstrumentengroep, 1 uit de blaasinstrumentengoep en 1 uit de strijkinstrumentengroep.

Geef de leerlingen eerst per instrument voldoende tijd om de karakteristieke trillingen te voelen.

Speel op elk instrument dezelfde toon en hetzelfde ritme (indien van toepassing). Zo zullen de leerlingen zich niet laten afleiden door de toonhoogte of het ritme maar puur op de soort klank afgaan. In een later stadium kan er op verschillende toonhoogtes gespeeld worden, maar in eerste instantie gaat het om het voelen van het verschil in klankkleur en moet ook daarop het accent liggen.


 

Een apart verhaal is het ervaren van de klankkleur van de stem. Ook de stem kan tactiel waargenomen worden door de vingertoppen op de keel te leggen of de handen plat op de rug net onder de schouderbladen (let op: hierbij moet gezongen worden met veel resonantie in de borst!). Hierbij kan de leerling ook de toonhoogte voelen waarop wordt gezongen. Maar ook per persoon kan de klankkleur verschillen ook al wordt dezelfde toonhoogte gezongen. In het stadium van tactiel waarnemen zullen de leerlingen zelf hun stem nog niet gaan gebruiken maar maken ze al wel kennis met het instrument ‘de stem’.

 

4.4 Muziek via kinesthetische waarneming

 

Kinesthetische waarneming is de waarneming in de diepere lagen van het lichaam, het empirisch waarnemen waarbij er beweging plaatsvindt. Het is het coöordineren van de beweging, het ervaren hoe een spier zich moet aan- en ontspannen, de beweging van de botten, de ademhaling, kortom een waarneming van alle lichamelijke functies die nodig zijn om het lichaam te bewegen. Belangrijk is de bewustwording van alle bewegingen: niet alleen het geluid wat wordt voortgebracht door het instrument of de stem maar de gehele beweging van het lichaam die daarvoor nodig is, van het moment dat het instrument ter hand genomen wordt, de voorbereiding, de ademhaling, de aanraking, het geluid en het moment daarna als de klank wegsterft. Verder behelst het ook de embodiment van bijvoorbeeld het ritme, de gebaren, het timbre.

Puls

 

Ook hier begint het bij de puls van de muziek. De leerlingen kunnen de puls voelen in hun lijf als hun hartslag. De kleine beweging die ze voelen kloppen in hun polsslag kan vervolgens gebruikt worden als basis voor een grotere fysieke beweging in de vorm van het bewegen van het lichaam op deze puls of het doen klinken van een instrument op de puls.

 


 Vraag de leerlingen de hartslag die ze voelen te laten zien door het meebewegen op de puls die ze voelen bijvoorbeeld met hun hoofd of met hun voet.

Vraag de leerlingen de puls die ze voelen over te nemen op een instrument.


 

We kunnen twee verschillende soorten pulsen onderscheiden:

1.      interne puls

2.     externe puls

 

Hierboven zagen we een voorbeeld van een interne puls namelijk de hartslag. Onder interne puls kun je in feite alle pulsen beschouwen die in het lichaam of de geest ontstaan en die dus niet aangereikt worden vanuit de omgeving door een hoorbaar of voelbare geluid. Een interne puls komt vanuit het individu zelf op een tempo wat begint bij het voorstellingsvermogen van deze persoon. Vraag de leerlingen om uit het niets een puls op tafel te tikken en ze zullen allemaal in een verschillend tempo tikken. Dat het tempo verschilt is niet erg. Wat wel belangrijk en noodzakelijk is, is een regelmatige puls.

 

Dit is voor sommige dove leerlingen echter lastiger te bereiken dan voor horende leerlingen. Ze raken snel de regelmaat in de puls kwijt. Dit heeft enerzijds te maken met concentratie en aan de andere kant vermoed ik dat het ook te maken kan hebben met hun gevoel voor evenwicht en balans wat door hun doofheid minder goed functioneert. Evenwicht en dus regelmaat in de puls kan bereikt worden door de beweging die de hand maakt om te zetten in een beweging die van zichzelf al meer regelmaat bezit zoals twee handen omstebeurt gebruiken, lopen of stampen. De verdeling van de beweging over twee handen of benen maakt het moeilijker om erg onregelmatig te spelen en vergroot het begrip van een regelmatige puls.

 

De externe puls is een puls met een bepaald tempo die wordt geproduceerd door een ander persoon of middel en gevoeld of gehoord wordt via trilingen. Leerlingen moeten leren om deze puls waar te nemen, te voelen, en daarop te reageren. Een puls is namelijk het fundament voor samenspel dus als de puls door iedereen hetzelfde wordt waargenomen en iedereen weet vervolgens hoe deze te volgen en tot een doorlopende innerlijke puls om te zetten, dan komt dat het samenspel in een later stadium ten goede. Hiermee moet veel geoefend worden. De meeste leerlingen begrijpen het concept puls goed maar het vereist veel oefening om de puls ook regelmatig te houden en door te laten lopen. Lastig blijkt het te zijn om te begrijpen dat de puls doorloopt ook al wordt er niet gespeeld. Met de externe puls moet veel geoefend worden waarbij de puls zowel in bewegingen ervaren wordt als wel visueel gemaakt wordt ten einde het gevoel voor een regelmatige puls zelfstandig te kunnen voelen dan wel correct en regelmatig over te kunnen nemen.

 

Maatsoorten

 

Het in beweging voelen van maatsoorten heeft alles te maken met dans. Om echt de maatsoort te kunnen beleven moet het hele lichaam meedoen in die beweging en niet alleen de hand of voet die het instrument bespeelt. De accenten die de maatsoort heeft zullen beleeft moeten worden met het hele lichaam. Het uitstappen van een bepaalde maat is hierbij een basis. De leerlingen stappen bijvoorbeeld een vierkwartsmaat, 1 stap naar links – aansluiten – 1 stap naar rechts – aansluiten. Hierbij komt het accent op de eerste tel en wordt de stap die de eerste tel is een stamp. In een driekwartsmaat  geldt uiteraard een ander patroon en bij elke maatsoort kan er variatie aangebracht worden in het uitstappen of andere soorten van bodypercussie zoals klappen in de handen of op de knieën. Belangrijk is dat hier niet om dans gaat dan wel om het ervaren van de maatsoort ten behoeve van de muziek. De aandacht moet hierbij uitgaan naar bewegingen die dienen om de maat beter te voelen en niet naar mooie dansbewegingen. De maat kan ondersteund worden met het gebruik van een slaginstrument dat de trillingen aan de vloer doorgeeft.


Begin met het spelen van een puls zonder accenten en vraag de leerlingen daarop te lopen of het uit te stappen.

Ga daarna over naar het spelen van een maat bijvoorbeeld 4/4, 3/4, 5/4, 2/4 etc. Houd dit een aantal maten aan zodat de leerlingen kunnen voelen welke maatsoort ze waarnemen.

Vraag daarna de leerlingen het accent dat gespeeld wordt op de eerste tel van de maat ook aan te zetten tijdens het lopen dus een zwaardere stap te zetten op de eerste tel en daarbij niet te versnellen of te vertragen.

NB: De accenten moeten heel duidelijk gespeeld worden en er moet genoeg tijd genomen worden om de leerlingen te laten voelen wat er klinkt. Tijdens het lopen is het moeilijk om de puls nog te blijven voelen via de vloer omdat het lichaam zelf ook in actie is. Voordat de leerlingen dus daadwerkelijk gaan bewegen moeten ze eerst goed de puls en de maat voelen.



Deze oefeningen zijn bedoeld om het gevoel voor regelmatige puls te versterken en de bewustwording van de motoriek die daarbij nodig is te stimuleren. De oefeningen vereisen een goede concentratie van de leerlingen en een alerte houding. De docent moet erop toezien dat de puls echt regelmatig blijft en blijven variëren met de oefeningen tot alle leerlingen een regelmatige puls kunnen spelen. Uiteraard zijn deze oefeningen slechts een voorbeeld. Op basis van deze oefeningen zijn tal van speelse variaties te bedenken waardoor de lesstof spelenderwijs begrepen wordt.



Diverse oefeningen

  1. Laat de leerlingen een tijdje een puls voelen en vraag hen daarna op dit ritme te lopen. Varieer hierbij per keer van tempo.
  2. Spreek af dat tijdens het lopen er een pauze komt van bijvoorbeeld vier tellen waarin niet gespeeld wordt en de leerlingen ook moeten stoppen met lopen. De puls loopt door en na 4 stille tellen loopt iedereen weer door.
  3. Begin met een puls in een bepaald tempo te klappen. Alle leerlingen klappen mee in ditzelfde tempo op de puls. Merken de leerlingen wanneer iemand naast de tel klapt? Zorg dat het gelijk loopt en stop als dat niet zo blijkt te zijn. Meestappen op de puls blijkt ook goed te helpen! Speel met hoorbare en voelbare pulsen en stille pulsen.
  4. Begin met een puls in een bepaald tempo te klappen en geef deze door aan een leerling, die doorklapt in hetzelfde tempo en die de puls weer doorgeeft aan de volgende leerling. Is het tempo aan het eind hetzelfde en blijft de klap regelmatig? Als hulpmiddel kunnen de leerlingen hun handen tegenover elkaar houden terwijl ze op de puls klappen en die doorgeven (alsof ze een object aan elkaar geven).

 

De instrumenten

 

Bij het leren bespelen van de instrumenten komen alle elementen van de muziek samen: het voelen van trillingen, puls, ritme, toonduur, klankkleur etc. Nu echter hebben de leerlingen zelf het instrument in handen en kunnen nu zelf invloed op al deze muzikale elementen uitoefenen. Omdat ze al een behoorlijke kennis hebben opgedaan zijn ze zich al bewuster van de mogelijkheden en kunnen ze benoemen wat ze doen. Het is van belang om het spelen van een instrument ook daadwerkelijk te koppelen aan het eerder geleerde over de muzikale elementen. Wat de docent eerst zelf speelde kan nu ook door de leerling gespeeld worden: de puls, de maat, het ritme, dynamiek etc.

 

Er moet uiteraard de leerling verteld worden hoe het instrument bespeeld moet worden, hoe de handen de houden, hoe de stokken vast te houden etc en er moet ge-experimenteerd worden met welke klanken het instrument kan voortbrengen. Maar bovenal moet vooraf verteld worden dat een instrument niet iets is waar lichtzinning mee omgesprongen moet worden. Zoals eerder in het voorbeeld van Fernando die de trom te hard bespeelde en daardoor zijn medeleerlingen de stuipen op het lijf joeg, is het niet de bedoeling dat het experimenteren op de instrumenten geen grenzen heeft. Dove leerlingen hebben vaak niet direct door hoe hard ze op een instrument kunnen slaan, blazen, strijken etc en menig trommelvel zal sneuvelen als hier niet op wordt toegezien. Om het sneuvelen van trommelvellen, snaren en dergelijke zaken te vermijden, moeten er duidelijk afspraken gemaakt worden over het gebruik van de instrumenten en moet het bespelen ervan behalve als een plezierig en spannend onderdeel van de les ook gebeuren in overleg en met respect voor het instrumentarium. De leerlingen, die intussen geleerd hebben over dynamiek, moet duidelijk gemaakt worden dat het spelen van forte of fortissimo alleen mag gebeuren als dat de bedoeling is en niet zomaar voor de grap.

 

Binnen dit kader echter, is het bespelen van de instrumenten een spannende aangelegenheid. Leerlingen vinden het over het algemeen enorm interessant om een gitaar daadwerkelijk vast te houden, een harmonium te bespelen en de diverse percussie-instrumenten te leren hanteren. Verstandig is op bij een instrument te beginnen en daar diverse oefeningen mee te herhalen die in vorige lessen zijn gespeeld bijvoorbeeld uit een les over puls of maat. De leerling moet bij wat hij speelt zoveel mogelijk contact houden met het instrument dus bijvoorbeeld bij het spelen van de piano de knieën tegen het onderblad zodat hij zelf kan voelen wat voor klank hij voortbrengt als hij speelt.

 

De kwaliteit van de klanken is belangrijk. Voor dove leerlingen is het niet vanzelfsprekend dat zij een klank meteen kunnen definiëren als mooi klinkend. Behalve feedback op de techniek die een leerling gebruikt als hij het instrument bespeeld moet de docent ook feedback geven op de kwaliteit van de klank zodat de leerling kan voelen wat de juiste kwaliteit is van een klank. Zo kan hij in zijn motoriek opslaan hoe de beweging correct gemaakt wordt (kinesthetisch) en aanvoelen hoe de trilling voelt als de klankkwaliteit goed is (tactiel). Ook over sterk en zacht moet de docent feedback geven omdat per instrument behalve de soort beweging ook de kracht die uitgeoefend moet worden om een klank te krijgen met een bepaalde sterkte enorm verschilt. Een zware slag op een trom kan niet vergeleken worden met een toon die fortissimo gespeeld wordt op een piano.

 


Elk instrument wat de leerlingen tot hun beschikkingen hebben in het muzieklokaal, verdient apart de aandacht. Leer hen de correcte naam, het gebaar en de manier van spelen.

Begin in eerste instantie met het voelen van de beweging die het lichaam maakt bij het bespelen, nog zonder het instrument aan te raken. De leerling wordt zich bewust van het proces dat vooraf gaat aan het spelen. Beweeg de drumstokken richting het vel alsof je gaat spelen, de hand richting de toetsen, de vingers op de kleppen.


De leerling zal niet alleen zich bewust worden van de beweging die hij maakt als hij het instrument daadwerkelijk aanraakt maar ook van het moment ervoor en het moment erna. De concentratie vooraf met het doel voor ogen om een bepaalde klankkwaliteit voort te brengen, waardoor het lichaam zich klaarmaakt om op het instrument die klank te laten klinken, is net zo belangrijk als het moment van het spelen. De tijd na het spelen waarin de trillingen langzaam wegsterven en de hand wegbeweegt van het instrument is ook belangrijk en onderdeel van het spelen van het instrument. Daar moeten de leerlingen zich bewust van worden want deze processen hebben invloed op de klank.

 


De leerling gaat op een manier zitten of staan dat hij de trillingen die het instrument maakt goed kan voelen als feedback. De voeten goed op de vloer, eventueel zonder schoenen, de knieeen tegen de pianokast of tegen de zijkant van de drums etc.

Als na de eerste oefening het instrument daadwerkelijk gespeeld gaat worden, maak de leerlingen dan bewust van de trillingen en de klank die voortklinkt na het aanraken van het instrument.

 Bij het spelen van het het instrument moet de docent voldoende feedback geven op de de kwaliteit van de klank die klinkt. Sommige instrumenten zullen eenvoudiger zijn dan anders vanwege de toonkwaliteit of de complexiteit van de techniek om het instrument te bespelen. Beperk het instrumentarium in eerste instantie tot de eenvoudiger te bespelen instrumenten, maar bedenk wel dat ook instrumenten als een cello, hobo, harp of trompet geen onbereikbare horizon zijn voor dove leerlingen. De techniek is ook voor horende leerlingen complex en vergt oefening. Alles wat met horende leerlingen gedaan zou worden in de muziekles, moet met dove leerlingen ook die aandacht krijgen.

Pas op de instrumenten alle muzikale elementen toe die behandeld zijn in de les: puls, tempo, accenten en maatsoorten, dynamiek, toonduur, klankkleur etc. Integreer al deze begrippen in het bespelen van de instrumenten en focus bij het spelen vooral op de techniek van het bespelen van het instrument en de toonkwaliteit.


 

Zingen

 

Dove leerlingen gebruiken hun stem in het dagelijks leven ook om te communiceren. Terwijl ze gebaren worden er geluiden gemaakt om gebaren te ondersteunen, ze schreeuwen om aandacht te trekken of iemand te roepen en sommige doven die nog meer restgehoor en betere spraakvaardigheid hebben gebruiken hun stem bij het communiceren met horenden. Ook in logopedie en spraaktherapie wordt er gebruik gemaakt van de stem.

 

Bij het gebruik van de stem in muziekles echter, is het kader waarin de stem wordt gebruikt van een totaal ander karakter. Het is geen therapie en het is geen middel voor puur communicatie. De stem wordt door veel doven niet als een instrument gezien waarmee mooie en muzikale geluiden gemaakt kan worden maar meer als een moeilijk te bedienen lichaamsfunctie die hoort bij de horende wereld en in de therapie-uren.

 

Ondanks dat het uiteraard voor doven in eerste instantie moeilijker is om plezier te beleven aan het gebruiken van de stem omdat het gebruik ervan voor hen niet zo vanzelfsprekend is als voor horenden, zijn er veel mogelijkheden om de stem wel in te zetten in de muzieklessen. Er moet zeker rekening gehouden worden met het feit dat de stem bij deze leerlingen nog nooit eerder is gebruikt om te zingen of om muziek mee te maken. Wat dus betekent: bij het begin van het begin beginnen.

 

Ook hier is het van belang de stem meteen muzikaal te gaan gebruiken en daarmee dus afstand te nemen van het stemgebruik in het dagelijks leven, in de therapie etc. Daardoor wordt de ervaring met het gebruik van de stem apart gezet van eventuele negatieve ervaringen en het therapie-karakter en gaat het dienen als volwaardig instrument.

 


Leer de leerlingen hun stem goed gebruiken en besteed aandacht aan hun houding. Maak het lichaam los alvorens de stem te gaan gebruiken.

Laat de leerlingen hun ademhaling voelen in hun buik en in hun borst. Doe oefeningen om het diafragma te activeren. Bij het gebruik van klinkers zoals S, T of F, geef de letter ook in gebarentaal aan zodat er geen verwarring ontstaat tijdens de oefening.

Maak de spieren van de nek en de mond los en experimenteer met geluiden zoals klakken met de tong, kloppen op de wang etc.

Deze geluiden kunnen gebruikt worden bij het opzetten van een puls of een ritme. Om dit gelijk te laten lopen kunnen de leerlingen deze puls uitstappen in een kring.

Het overnemen van een toon kan op verschillende manieren gedaan worden. Er kan aan de piano gewerkt worden maar ook met alleen de stem. In beide gevallen is het belangrijk dat de leerlingen kunnen voelen wat de klank is die ze moeten overnemen om een referentiekader te hebben en zichzelf te kunnen corrigeren.


 

Vanwege de beperkte mogelijkheid en de moeilijkheden voor doven om hun stem voor gesproken taal te gebruiken en gezien het feit dat doven communiceren door middel van een taal bestaande uit gebaren, is het niet noodzakelijk om de stem te gebruiken zoals gebruikelijk is in een klas met horende leerlingen bij het zingen van liedjes. Het element van liedteksten zal aanwezig zijn in de muziekles bij het zingen van songs in gebarentaal. Maar behalve zingen in de vorm van liedjes met een bepaalde tekst, is de stem nog op meer manieren in te zetten. Te denken valt behalve aan neuriën of zingen op toonhoogte zonder tekst aan allerlei geluiden zoals in beatboxen en stempercussie.

De behandeling van de stem zal hetzelfde zijn in een klas dove kinderen als in een klas horende kinderen. Vooraf moet de stem opgewarmd worden en er moet aandacht besteed worden aan de ademhaling en de techniek daarvan en er moet gelet worden op klankkwaliteit. Wanneer er een begin gemaakt wordt met zingen op toonhoogte is het belangrijk dat de leerlingen technisch goed voorbereid zijn en het vertrouwen hebben dat dit iets is wat ze kunnen. Er moet een goede balans zijn tussen het geven van feedback en het corrigeren van de toonhoogte en het ontwikkelen van zelfvertrouwen bij het gebruiken van de zangstem. In het begin zal er vooral aan het durven zingen gewerkt moeten worden en later zal het accent meer liggen op de kwaliteit van de klank.

 


De leerling zal, als hij de trillingen van de over te nemen toon goed voelt, niet snel een dissonante toonhoogte daarbij zingen. Soms zal het niet exact dezelfde toon zijn maar grote kans dat het een toon is die harmoniseert met de gegeven toon. De ontwikkeling van een hoge gevoeligheid voor trillingen en goede concentratie zijn hierbij van cruciaal belang.

Zing in eerste instantie op klinkers zoals ‘ah’ en ‘oh’ en leer hen die correct vormen met hun mond.

Doe ook oefeningen met neuriën. Hierbij kan de stem van de medeleerling als hulpmiddel worden gebruikt. De leerlingen staan in een kring en leggen de rug van de vingertoppen op de keel van de leerling links of rechts van hen. Oefen het neuriën in afwisseling met de open klanken ‘ah’ en ‘oh’. Zodoende zullen de leerlingen snel begrijpen dat ook met gesloten mond de klank door kan blijven klinken.

Na enige oefening kunnen ook medeklinkers (denk aan de ‘m’, ‘l’, ‘b’, ‘p’, ‘s’, ‘f’ en de ‘t’) aangeleerd worden en gebruikt worden om de lange klinkers ritmisch onder te verdelen en kan er geëxperimenteerd worden met zingen van intervallen of harmonieën.


 

Het werken met de stem is voor dove leerlingen geen vanzelfsprekendheid en kan soms lastig zijn om mee te beginnen. Daarom moet er vooral geen hoge druk op gelegd worden maar vooral het plezier in het gebruik van de stem benadrukt worden door spelletjes, gebruik van theatrale expressie, verbeelding en fantasie.

 

Ritme

 

Al bij de behandeling van de instrumenten en het zingen, is de term ritme voorgekomen. Ritme is het element wat bij het creëren van een muzikale ervaring als geen ander onmisbaar is. Voordat een ritme kan ontstaan moet er het gevoel voor puls en maat zijn en moeten deze zodanig in het lichaam gevoeld worden dat ze onafhankelijk en stabiel zijn. Een ritme is een bepaalde combinatie van korte en lange noten die herhaald wordt in het kader van een bepaalde maatsoort. Leerlingen moeten dus eerst een goed gevoel hebben voor maat en begrip van toonduur om ook ritme goed te kunnen uitvoeren. Het is belangrijk dat de ritmes eerst goed gevoeld worden en daarna dat de beweging om het ritme zelf te spelen ook efficiënt gemaakt wordt zodat deze het ritme niet beïnvloedt. De leerlingen moeten met techniek leren spelen zodat ze  bijvoorbeeld bij korte , snelle noten geen grote beweging  maken maar dichtbij het vel blijven en kleine bewegingen maken met de stokken. Het ritme moet ook vloeiend uitgevoerd kunnen worden, zonder haperingen, vertragingen of versnellingen en gerelateerd blijven aan de maat. Als er per ongeluk 1 tel een fout gespeeld wordt moet het ritme nog wel op dezelfde manier verder gespeeld worden, de tel kan niet overgedaan worden. Het tijdsaspect en het belang om in de maat te blijven is van cruciaal belang als het gaat om ritme.

 

 


Begin met ritmes die niet te complex zijn en niet te lang. Beperk het gebruik van triolen en zestienden en syncopische figuren. Bewaar dat tot een later stadium.

Speel eerst een ritme voor en laat de leerling om de maat eenmaal het ritme meespelen. Laat de leerling vervolgens het ritme 1 maat helemaal spelen en de maat erop alleen de eerste tel. Speel vervolgens het ritme zelf 1 keer en de leerling speelt zelfstandig de herhaling.

Laat daarna pas de leerling het hele ritme een aantal keer achter elkaar zelfstandig spelen. Ondersteun eventueel met het aanzetten van de eerste tel.

Omdat het leren spelen van de ritmes veel herhaling vraagt, is het belangrijk om ook elementen als dynamiek en tempo erbij te betrekken of het werken met twee groepen in een vraag antwoordspel met verschillende ritmes zodat het interessant blijft voor de leerling en creatief en speels hiermee te oefenen.


 

Dynamiek

 

Ook de term dynamiek is al genoemd bij het onderdeel ‘instrumenten’. Om dynamiek goed te laten klinken moet er besef zijn van de grenzen van het instrument, de techniek om het te bespelen en de kaders van geluidssterkte van pianissimo tot fortissimo en hoe de beweging om dat te bereiken voelt. Het spelen van dynamiek is een fysieke ontdekkingstocht tussen de speler en het instrument en het verkennen van de grenzen van beiden. Het instrument heeft grenzen en het heel zacht en heel sterk spelen vereisen bepaalde vaardigheden van de speler. Dynamiek bleek in mijn lespraktijk een geliefd onderdeel te zijn bij de leerlingen. En hoewel het misschien een eenvoudig onderdeel lijkt, het is niet zo eenvoudig als het lijkt en er ligt genoeg uitdaging in verscholen.

 

Voor verschillende instrumenten is het spelen van dynamiek en het ervaren in het lichaam van hoe dat voelt, een geheel verschilend verhaal. De achterliggende theorie van zacht en sterk, crescendi en decrescendi,  is hetzelfde maar de kinesthetische ervaring is totaal verschillend; een blaasinstrument, een strijkinstrument, een slaginstrument, diverse toetsinstrumenten vereisen allemaal verschillende bewegingen. Bij het bestuderen van de instrumenten wordt er ook aandacht besteed aan de techniek en de grenzen van het instrument in de zin van dynamiek. Als we ons specifiek gaan richten op dynamiek gaat het hier om de kwaliteit van de dynamiek zelf; geleidelijke crescendi en decrescendi en de kwaliteit van de zeer zachte tot zeer sterke klanken.

 

 


Vraag de leerlingen op het instrument een klank te maken met een gemiddelde klanksterkte. Geef de leerlingen feedback of de klank die ze maken voor het instrument niet al te hard of te zacht is.

Doe dit ook voor een zachte klank en zoek de zachtste klank op die mogelijk is op het instrument mogelijk is. Idem voor een sterke klank en zoek de acceptabele grens op voor de sterktste klank die mogelijk is (en nog mooi klinkt!). 

Vraag de leerling daarna om van de klank met de gemiddelde sterkte een geleidelijk decrescendo te maken tot een zeer zachte klank. Of van een klank met een gemiddelde sterkte een crescendo te maken tot een sterke klank. Het decrescendo kan van lengte verschillen. Besteed veel aandacht aan de klankkwaliteit! Een sterke klank betekent niet dat er op het instrument ‘geramd’ kan worden zonder limiet!

Bij het spelen van muziek waarin dynamiek voorkomt, herinner de leerlingen aan het belang van klankkwaliteit en de grenzen: het pianissimo echt zacht en het fortissimo sterk maar met de kwaliteit van muziek.


 

De bewegingen die het lichaam maakt om de instrumenten te laten klinken zoals de bedoeling is moet door veel oefenen, herhalen en experimenteren in het motorisch geheugen slijten. In combinatie met het voelen van de trillingen die de leerling voelt als hij speelt zal dit ervoor zorgen dat de leerlingen steeds meer bewust worden van de kwaliteit van de klanken die er klinken en zal zich uitgedaagd blijven voelen om dit te verbeteren en uit te breiden.

Muzikaal gebruik van gebarentaal

 

Taal bevat veel muzikale elementen maar daar zijn we ons maar nauwelijks van bewust als we praten. Taal heeft ritme, dynamiek, tempowisselingen, toonhoogte en melodie. Muzikale taal is bijvoorbeeld terug te vinden in poëzie en in rap: woorden rijmen, zijn met een bepaalde (artistieke) reden gekozen en er is kan een metrum ontdekt worden in de manier waarop de woorden worden geordend in een zin, in een verband en in de tijd; taal wordt behandeld als een (muzikale) kunstvorm. Ook in gebarentaal is dat het geval en zoals eerder gezegd, is gebarentaal bij uitstek een taal om muziek mee uit te drukken aangezien het een groter beroep doet op de verbeeldingskracht. Het is in gebarentaal mogelijk een ritenuto aan te brengen, waar gesproken taal dit in woorden moet beschrijven. Dit heb ik zelf in de praktijk ook ervaren bij mijn observaties van mijn leerlingen in Bolivia:

 

‘Als ik op het schoolplein was en in de klas zat, viel het me op dat er meer muziek was dan ik had verwacht. Die muziek zat voornamelijk in de kinderen zelf, in hun bewegen (lopen, dansen), vormen van communiceren, gebarentaal etc. In een breakdance van een stoere 16-jarige jongen die spontaan zonder muziek op een onhoorbare beat begon te dansen op het plein. In een klapspelletje wat 2 meisjes aan het doen waren in de pauze. In de gebarentaal bij een groepje druk discussiërende en roddelende 14-jarige meiden, lange en korte gebaren, repeterende gebaren, gebaren die op zich al bodypercussion zijn.’

 

Als je met een muzikaal oog kijkt naar de gebaren van een gebarentaal dan kom je daar een schat aan ritme in tegen. Visueel ritme en voelbaar ritme. Normaal gesproken zijn de gebaren als doven communiceren in gebarentaal niet geordend in een strak metrum, net zoals taal niet geordend is in de vorm van rap als horenden praten. Leerlingen zullen in eerste instantie wel moeten wennen om nu de gebaren in een bepaald tijdsbestek te moeten maken, namelijk in de tijd die het tempo van de puls aangeeft. Mijn ervaring is dat als de leerlingen eenmaal begrijpen hoe de puls, de maat en het ritme van de song de gebarentaal ineen steken, ze het heel leuk vinden om samen een lied te zingen en ze het ook niet erg vinden het vaak te herhalen. Het ritme en het samen gebaren van het lied geeft een bepaalde magie die ze veelal nog niet eerder op die manier hadden ervaren.

 

Voordat er een hele gebarentaalsong kan worden aangeleerd, zijn er een aantal oefening die gedaan kunnen worden om de leerlingen te laten voelen hoe een ritme in gebarentaal werkt en hoe dat past in de maat. Het vereist, net als het bespelen van een instrument en het trainen van de stem, een specifieke motoriek, coördinatie, ritmegevoel en lichaamsbewustzijn.


 

Kies gebaren die van zichzelf al een bepaald ritmisch element hebben. (bijvoorbeeld het gebaar voor ‘naam’ in BSL (Boliviaanse Gebarentaal) waarbij met de wijsvinger en middelvinger van beide handen twee keer op elkaar getikt wordt) Het is het beste om gebaren te nemen waar al een percussie-element inzit, een soort visueel of tactiel tikpunt.

Vraag de leerlingen om in een rustig tempo een puls te stappen en verdeel deze onder in (bij voorkeur vier) tellen aangezien dat een handige maatsoort is om hiermee te oefenen vanwege het feit dat deze makkelijk uit te stappen is.

Vraag vervolgens van de leerlingen om telkens op de eerste tel het gebaar te maken waarna 3 tellen rust. Bouw dit langzaam uit naar meerdere gebaren ook op verschillende tellen; hetzelfde gebaar herhaald of het eerste gebaar in combinatie met een ander gebaar.

Neem gebaren die kort zijn (zoals het gebaar voor ‘naam’ wat het mooist uitkomt in een beweging van 2 achtsten) maar ook gebaren die meer tijd nodig hebben om gemaakt te worden en daardoor langer zijn dan 1 tel.

Varieër in tempo van de puls maar ook in het tempo van de gebaren: maak eens van een gebaar van 2 achtsten een gebaar van 2 tellen en laat de leerlingen ervaren wat dat doet met het beeld en het ritme. Grappig is het om ook eens te proberen een lang gebaar van bijvoorbeeld 2 tellen in 1 tel te maken zonder te struikelen over de gebaren.


 

4.5 Muziek via visuele waarneming

 

Een beeld in de compositie kan visueel ‘ritme’ hebben of wordt ‘harmonisch’ genoemd. Beelden kunnen klanken in ons innerlijke voorstellingsvermogen laten ontstaan. Andersom kan muziek ook beelden oproepen en hele sterke associaties wakker maken die als een film vertoond worden in ons hoofd. Muziek en beeld hebben een bepaalde natuurlijke link met elkaar en het visuele met het auditieve verbinden en associëren is iets wat vrij makkelijk en automatisch gebeurt in onze hersenen. Voor doven is hun visuele waarnemingsvermogen hetgeen waar ze op moeten vertrouwen om te kunnen communiceren en om te overleven. Het is ook niet verwonderlijk dat hun gezichtsvermogen veel scherper en gedetailleerder is dan dat van mensen die wel kunnen horen.

 

Visueel: hulpmiddel of muziek?

 

Visuele uitleg van de muziektheorie op het bord, notenschrift, grafische notatie, duidelijk dirigeren van de maat en veel gezichts- en lichaamsexpressie. Dit zijn zaken waar doven in de muziekles uiteraard veel baat bij hebben en waar ook zeker ruimschoots gebruik van gemaakt moet worden bij de uitleg van muziek. De reden echter dat ik dit element als laatst behandel, is niet omdat het niet belangrijk zou zijn maar meer dat ik vind dat muziek meer gaat over het voelen, de embodiment van muziek, dan over het ‘zien’. Daarbij laat ik de songteksten in gebarentaal buiten beschouwing aangezien daarbij het visuele juist erg belangrijk is, maar dan heb ik het over muziek in de vorm van ‘geordend geluid met een betekenis en vorm’. Het visuele kan bij muziek een hulpmiddel zijn, maar het is niet de muziek zelf. Ik wil in deze paragraaf hieronder aandacht besteden aan het belang van visuele ondersteuning bij het lesgeven. Maar het belangrijkste is in dit kader het visuele aspect van de muziek ,dat als muziek bedoeld is namelijk de gebarentaalsong dus de visuele rap.

 

Visuele ondersteuning, contact en communicatie

 

Alle elementen die behandeld zijn in de vorige paragrafen kunnen en moeten ook verduidelijkt worden met beelden. De regelmatigheid van een puls, de accenten die de maat bepalen, de toonduur, de klankkleur enzovoorts worden voor de leerlingen nog duidelijker als er ook beeld bij gebruikt wordt. Ook het gebruik van instrumenten (de luchtstroom, de vingerzettingen en alles wat daarbij komt kijken) kan voorzien worden van een visuele uitleg. Het is zeker bij doven een goed idee in een vroeg stadium te beginnen met het interpreteren van symbolen die muziek verbeelden. Leerlingen vinden het ook erg leuk om aan de hand van symbolen muziek te maken, zelf symbolen te verzinnen en het helpt hen ook bij het onthouden van de lesstof. Ook het notenschrift vinden de leerlingen leuk om te leren. Ze zien dan dat zij hetzelfde leren als hun horende leeftijdsgenootjes en het het leren ontcijferen van het notenschrift geeft hen de toegang tot die wereld van muziek.

 

Het aangeven van de maat, de inzetten, de dynamiek etc moet heel duidelijk aangegeven worden. Het werkt goed om de maat te dirigeren om duidelijk te maken in welke maatsoort het stuk gespeeld wordt en bij welke tel van de maat de leerlingen op dat moment zijn. Het slaan van de maat is iets wat visueel een hele goede ondersteuning is en helpt bij het samenspelen en de maat houden. Leerlingen vinden het zelf ook leuk om te dirigeren en een vierkwartsmaat en driekwartsmaat te kunnen slaan. Leer de leerlingen hoe het systeem van dirigeren werkt, leer hen inzetten op het juiste moment en hoe de dynamiek wordt aangegeven.

 

Ook de lichaamsexpressie is erg belangrijk en de mimiek in het gezicht. Soms zal het voelen alsof de expressie overdreven is, maar voor doven is het niet snel teveel en de uitleg mag theatraler zijn dan bij horenden. Wees niet te bang om de uitleg theatraal en met grote gebaren uit te leggen. De concentratie van dove kinderen is over het algemeen niet lang en ze zijn snel afgeleid. Met veel expressie en een theatrale uitleg, houd je langer de aandacht vast en is het voor iedereen duidelijk.

 

Bij het samenspelen is het niet alleen van belang dat de leerlingen contact houden met de docent die dirigeert en alles aangeeft. De leerlingen moeten ook zelfstandig de maat kunnen voelen en visueel contact houden met hun medeleerlingen. Samenspelen is een van de moeilijkste onderdelen voor doven en het vergt zeer veel concentratie en oefening. Er zijn een aantal oefeningen te doen om de leerlingen bewust te maken van het belang van samenspelen en visueel contact houden om ook samen te blijven spelen.

 


Vraag de leerlingen in een kring te gaan staan, de armen naar voren te strekken en de handen op elkaar te leggen, bijvoorbeeld links boven en rechts onder.

Vraag de leerlingen om goed op te letten en de beweging die volgt precies na te doen. Doe de handen langzaam steeds verder uit elkaar en laat ze vervolgens weer op elkaar terecht komen met een handklap. Alle leerlingen moeten op hetzelfde moment de handklap maken. Zorg dat het tempo van de handen uit elkaar en het tempo van de handen naar elkaar logisch voelt, dus niet stoppen of aarzelen onderweg, dat brengt verwarring.

Laat ook een leerling het klapmoment aangeven of laat het bepalen door de hele groep tegelijk. Visueel contact en concentratie is hierbij erg belangrijk.

De oefening is niet moeilijk en maar is goed voor de concentratie en het groepsgevoel. Deze oefening kan ook toegepast worden om te oefenen gelijk in te zetten op het dirigeren van de docent.


Er wordt bij het musiceren met een groep dove leerlingen veel gevraagd van de communicatieve en muzikale vaardigheden van de muziekdocent. De aandacht moet vastgehouden worden en er moet concentratie worden opgebracht, alles wat er gebeurt in de muziek moet overduidelijk en expressief worden overgebracht kortom: de docent is de spil van de muziek en dat is een verantwoordelijke taak. Om het samenspel met een groep dove leerlingen perfect te krijgen, moet er veel geoefend worden en moet er de tijd genomen worden zodat de klas en de leraar op elkaar ingespeeld raken.

 

De visuele songtekst

 

Bij het klassikaal gebaren op met een ritme is het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van hoe de gebaren gemaakt worden. Iedereen moet het gebaar hetzelfde maken en behalve dat het gebaar qua timing op in de maat hetzelfde moet zijn, moet het ook met dezelfde intensiteit en op de zelfde plaats voor het lichaam gemaakt worden. Omdat alle doven een andere manier hebben van gebaren (net zoals stemmen ook niet allemaal hetzelfde klinken) zal hier wel aandacht aan besteed moeten worden om dit punt ook van dezelfde kwaliteit te laten zijn die nodig is voor een mooie en muzikale manier van gebaren.

 

Er worden bij het vertolken van een gebarensong ook accenten gelegd. Een rap bestaat ook niet uit een eentonig voorlezen van een lap tekst maar speelt met de benadrukking van woorden, snelle opeenvolgende rijmwoorden, timing en tekstplaatsing etc. Gebarentaal is van nature een qua expressie veelzijdige taal waarin emoties goed kunnen worden uitgedrukt. Sommige woorden of zinnen zullen bij het zingen van de lead vanwege de uitdrukkingkracht die ze bezitten of nodig hebben, benadrukt worden.

 

Dat heeft zijn weerslag op de tekstplaatsing en op de timing. Dat wil zeggen dat het gebaar met een bepaalde intentie (wat vaak een vertraging of versnelling oplevert) wordt gemaakt, waardoor de timing even verandert ten opzichte van wat op papier staat. Net als in een gezongen lied waarin gespeeld kan worden met de timing en tekstplaatsing ten behoeve van de uitdrukkingskracht en emotie van het lied. Ook zullen sommige gebaren zodoende meer nadruk krijgen door ze groter te maken of door de plaats waar het gebaar gemaakt wordt ten opzichte van het lichaam prominenter te maken (bijvoorbeeld hoger, meer naar voren of voor het gezicht). Bij het klassikaal gebaren van een songtekst kan dit niet individueel worden bepaald maar dan moet er klassikaal een beslissing worden gemaakt over de manier van gebaren.

 

De stijl van het nummer en de inhoud van de tekst hebben ook invloed op de manier waarop de gebaren gemaakt worden. Al naar gelang het een romantisch nummer is of een agressieve tekst heeft of misschien een verdrietig of juist een vrolijk nummer is, zal de manier van gebaren daardoor verschillen. De gebaren van een nummer waarin in de tekst woede wordt uitgedrukt, zal gebaren hebben die strak en kort zijn en die agressiviteit uitstralen en ook in de mimiek van het gezicht en de expressie in het lijf zal de woede te zien moeten zijn. Maar is het nummer romantisch en liefelijk dan zijn de gebaren vloeiender en ronder en straalt de persoon die het nummer brengt ook dat liefelijke  uit, in de manier van gebaren, de mimiek en de houding.

 

Een songtekst in gebarentaal moet qua kwaliteit en aandacht op gelijke voet staan met een songtekst in welke taal dan ook. Er moeten dezelfde eisen gesteld worden en er mag minstens dezelfde kwaliteit worden verwacht. In samenspel met de ritmeband die de songtekst ritmisch aanvult, accenten legt en draagt, zal dit een waar muzikaal spectakel opleveren waar zowel de dove spelers en het dove publiek als we de horende toeschouwers en luisteraars plezier aan beleven.


 

Maak jouw eigen website met JouwWeb